Wanneer men spreekt over kleurrijke, uitbundige en grote veren, denkt men natuurlijk onmiddellijk aan de veren van de pauw. In werkelijkheid zijn er drie verschillende soorten pauwen:
De blauwe pauw (voornamelijk te vinden in India en Pakistan), de groene pauw (ook wel stomme pauw genoemd, die in Zuidoost-Azië leeft) en de Congopauw (ontdekt in 1936). Van deze drie soorten is de blauwe pauw de bekendste, omdat zijn kleuren zonder twijfel het meest spectaculair zijn.
Het verenkleed van het mannetje is bijzonder glanzend en kleurrijk, en men kan niet anders dan zijn prachtige staart opmerken, die hij in een indrukwekkend wiel kan uitspreiden wanneer hij pronkt om de vrouwtjes te verleiden.
De veren op de kop, hals en borst zijn meestal blauwgroen en violet, met een metallic glans. Op zijn kop draagt hij een kuif van uitwaaierende veren die aan de uiteinden blauw zijn.
De veren op de rug zijn goudgroen met bronzen randen en kunnen tot 1,5 meter lang worden.
Ze hebben lange baarden (dunne lamellen die schuin van de hoornachtige schacht aflopen) in metallic groen, met blauwe en bronzen schittering. Dicht bij de uiteinden vormen ze een vlek die doet denken aan een oog, een zogenaamd oogvlekje, waarvan het felblauwe midden wordt omringd door concentrische ringen in bruin, goudgeel en violet.
Het is duidelijk: de hele pracht van het mannetje zit in zijn sleep (of staart): een mannelijke pauw kan tot 2,3 meter lang worden, waarvan bijna twee derde voor zijn staartveren bestemd is!
|