 |
Stel je een muur van veren voor, opgebouwd uit smetteloze boa’s, een muur als een ondoorzichtige waterval van zachte, schuimende melk, licht als die zee van wolken waar je boven vliegt wanneer het vliegtuig hoog aan de hemel stijgt.
Stel je deze muur voor voor een wand of een raam, voor een lichtbron, bekleed met lef, met verfijning, met dit luchtige en soms doorschijnende materiaal, bijna levend. Dit materiaal dat bij jouw voorbijgaan zachtjes beweegt, om jouw aanwezigheid te onderstrepen en te verheerlijken.
Stel je deze muur voor in wit, puur en schijnbaar onschuldig, of waarom niet in zachtroze, vurig rood, aristocratisch paars, of zelfs in zwart – de schoonheid van veren kent geen grenzen.
Stel je voor dat deze muur een nis of een hemelbed afsluit, zodat je ertussen moet stappen om binnen te komen, door deze sensuele zuilen moet gaan, en als een heerlijke kwelling de streling moet ondergaan van denkbeeldige handen langs je armen, je benen, voor ze zich als een spookachtige aanraking tegen je rug sluiten.
|